MAN KANN NICHT BERICHTEN WENN MAN TOT IST
I
Het leven is lucht en wat men najaagt is wind
– Prediker
niet langer iets te zijn
maar iets in het niets te wezen
en dat zonder angst noch vrezen
te zijn
als zaad dat,
gewonnen uit een knop waaruit het leven week,
geen zeggenschap meer heeft over de hand
waaruit het wie weet ooit nog eens gedijt
als fantoompijn
zeurend
in wat door niet te delen woorden maalt
als sporen in het warme zand
ten prooi aan het getij
dat tot aan de vloedlijn alles wist
niet langer iets te zijn
maar iets in het niets te wezen
een nabeeld
in de zomen van de tijd
http://lyricskeeper.nl/nl/leonard-cohen/dance-me-to-the-end-of-love.html
II
Autoretrato
Cría cuervos y te sacarán los ojos
– spaans spreekwoord
de horizon ligt hoog
onder ´n haal
van strakgetrokken blauw
daaronder rood de aarde
als een borst doorkloofd
en leeggeroofd de lades
verlaten
vol verhaal
de zon spoelt hitte
en over het verschroeide voorjaarskruid
huilt ijl en licht
voor wie het horen wil en voelen
wind
wind
ooit wisselwaarde voor een kind
ontsteelt aan het versteende klank
als eens de Memnonbeelden
dit magisch uur
verbreekt het zegel op mijn mond
woorden wakkeren in mijn ogen aan
steek uit mijn hand
doch roepende stuit ik op gehoor
dat mij in machtig zwijgen overstemt
http://songteksten.net/translation/365/9915/loreena-mckennitt/dantes-prayer.html
Penning gemaakt door Lia van Weereld
III
Au retour à l’orgine
voor Ad Willemen (1941-2013)
I
stapvoets tredend in de sporen
van de immer onvoltooide tijd
en het hoofd vol muiterij te weten
op de banen van het brein
is controle op de wissels weg
en spoort het weten naar niet weten
wijd open ogen
huiveren voor seinen in staccato-taal
de barre tocht
vol vruchteloos verzet
passeert
zonder dat het waar en hoe nog hecht
het vele onvergetelijke
in een ongemeen gevecht
II
ze vallen zwaar
de nog gegunde levensdagen
waarin het talent dat straalde kwijnt:
hij die vervuld van levensvuur
haar vagijn bezong
als moeder aller talen
die met zijn krijt haar adem gaf
haar kleedde met zijn kleuren
haar bezielde door zijn blik
III
de tijd wil niet langer
terug in eigen sporen treden
het heden ongewis
wist uit wat was
en huivert
voor het wassen
van de dag der dagen
IV
wat geeft het?-
de tijd noch op noch om
voor het wonder
dat voortkomt uit haar schoot
ent steeds weer nieuw verhaal
op oude wortels
alleen dit nu verstomt
hoor
hoe vanuit onbestemde verte
de blauwe vechthond
aan de voeten
van de cranachse Venus huilt
Schepping
– Waar wachten wij op, verzameld op het marktplein? De barbaren zullen vandaag moeten komen
– Kaváfis
en het vlees is woord geworden
toen vanuit de verwondering
de geest neerdaalde in het wezen
dat zichzelf kon bezien
al dromend ontwaakten zij
die zichzelf mens gingen noemen
en er ontstond een besef van tijd
dat als het heden, het zijn en het worden werd benoemd
de zon ging onder en de zon ging op
alsof er nooit een einde aan zou komen
totdat een eclips de dag verduisterde
en angst de stemmen snoerde
en uit dat hoe en wat
ontstond het waar en waarom
vragen die niet meer dan een raadsel verwoordden
dat door geen woord kon worden geklaard
de mens greep naar niet te duiden letters
en schiep zichzelf iets dat op zichzelf niemand was
maar van waaruit al wat was ontstond
uit naam van wie het raaskallend gedijde
een schreeuw niet meer
die zichzelf apocrief hertaalde
en angst deed waren in het rusteloos besef
zich uitgeleverd aan de barbaroi te weten
meerstemmig greep het om zich heen
en verloor grip
op wat het zelf in gang gebracht
niet meer tot zwijgen kreeg
in de naam van
ging het heersen over dood en over leven
en zal het heersen
totdat het in de eigen strik verstikt
het zij zo
het is niet anders
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Twee vertalingen van gedichten van Francisco Brines (1932-2021). Hij kreeg in 2020 de prestigieuze Cervantesprijs uitgereikt in zijn huis in Oliva
De dood van Socrates
Na vele uren van koortsige gesprekken
verkondigden ze: ‘De zoon van de vroedvrouw moet sterven,
zijn welsprekendheid kan dodelijk zijn voor ons allemaal.’
Al drie nachten lang becommentarieerde Athene,
door de mond van de jongeren,
de vurige gedrevenheid van hen die in het huis van Kephalos aanwezig waren
gesprekken waarin Socrates wees op normen
die voor de nieuwe Staat richtinggevend zouden moeten zijn.
Die gevaarlijke bezieling leidde, in geheim samenzijn,
tot instemming met het doodsvonnis
want het gevaar bestond,
dat allen door het woord van die man de dood onder ogen zouden moeten zien.
Het overleg verliep verhit en vroeg veel tijd,
maar door toedoen van enkelen klonken er ook nobele overwegingen;
juist hun argumenten roepen me op om,
zoveel jaren na die onzalige moord,
hun bedenkingen nieuw leven in te blazen.
En wel, omdat zij vanuit een oprecht gevoel
te midden van verwarring over raad en daad
de vinger legden op het menselijk tekort,
wezen op de meerduidigheid van feiten
en op het gevaar van een onvoorwaardelijk waar,
het zijn immers juist kleinigheden die, jammerlijk genoeg
wat juist is kunnen verduisteren.
Nu terugkijkend op hun bemoeienis
was het hun inbreng die dankbaarheid
van de medeburgers had verdiend;
zoals het nu opklinkt bij hun nakomelingen
had beter terughoudendheid gezegevierd.
Eens te meer werd duidelijk
dat een nobel karakter niet iedereen is toebedeeld;
de ellendige afgunst, de angst voor verlies van macht,
de verachtelijke wrok… obscuur was het vonnis tot zijn dood.
Maar niet alleen dat,
niet alleen de miezerige bijkomstigheden
die opwellen als een oordeel wordt geveld,
en die, geef toe, ook enkelen van u de adem stokken doet.
Het ging om meer,
bij leven ervoeren zij het verdriet en de pijn van hun Socrates,
de man waarin het beste van Athene huisde,
en drongen aan, zoals ze zelf deden,
tot een zich eigen maken van zijn normbesef.
De vorming van een nieuwe Staat
hield het afstaan en verbannen in van wie ouder was dan tien,
een decreet om het lichaam te vermoeien
door het bewerken van grond,
omdat volgens de statuten van de nieuwe Republiek
onderwijs de geest alleen maar zou verdwazen.
Hij achtte het beter dat zijn zelfopoffering er niet toe deed
(want wars van bezit en niet hechtend aan het leven;
waardig, zo niet als Socrates, zijn plaats te laten aan Glaukon of aan zijn broer)
maar hij had een kreupele zoon van drie, die –
hoewel gaaf van aangezicht –
niet van nut was bij bewerken van het land;
volgens de nieuwe wet
zou zijn natuurlijk gebrek zijn dood betekenen.
Andere persoonlijke argumenten lijken ons minder relevant,
zoals waarin – buiten twijfel – om het leven van een veroordeelde wordt gesmeekt,
verwijzend naar een schulduitsluitingsgrond
naar ontoerekenbare dispositie van de geest.
Er zijn altijd persoonlijke redenen,
zoals de angst tot sterven die ons allen domineert
of die vreemde trek die sommigen onrechtmatig doet verbannen:
in vergelijk met Socrates schoten vele volgelingen tekort
legden zij het zelfs af gemeten aan het gemiddelde in de stad.
Het leven en de gewoontes overziende van eenieder
merkten ze op dat woord en daad niet correspondeerden;
het huichelen trouw de wet te volgen,
bewees eens te meer hypocrisie.
De nobele aard van hen die Socrates’ dood niet kon voorkomen
zet in het licht (zwak, hoewel, om tot een berustend begrip
van het toekomstige te komen)
hoe een waarachtig spreken steeds weer wordt gewroken
omdat vrijmoedigheid vertroebeld
en bij gelegenheid ontspoort in dralend dwalen
omdat het lichtend spoor blijft haken in woekerend gewas
dat volgelingen verdoold verblind
En, zoveel is zeker, Socrates wist
dat zijn Staat een ideaal zou blijven
de weg naar het morele blijft een hulpvragend zoeken
een menselijk slingeren tussen goed en kwaad.
(Dit droog verhaal over dit politieke misdrijf
laat ik voor geschreven zoals het morgen wordt geschreven en overmorgen nog eens wordt herschreven zoals in nog geen honderd jaar men over die duistere moord is uitgesproken.)
In de republiek van Plato
Ik herinner me als de dag van gister hoe verstervend avondrood
bevreemdend de vruchtbare valleien kleurde,
en ik in mezelf verzonken vanaf de middelhoge heuveltop,
vermoeide ogen sloot.
De oudsten onder de jeugdige strijders
en enkele van mijn zonen, uitverkoren door hun pure pracht,
plaatsten opeenvolgende laurierkransen op mijn hoofd
en schudden me de hand.
Tot toen hij op me toeliep, en ik beefde en verschoot;
en zijn lauwertak uit zijn hand graaiend
kroonde ik – als betrof het goddelijke luister – zijn jeugdig hoofd.
Ik lei mijn hand op zijn ontblote schouder.
Die campagnedagen van weleer
verliepen loom en waren zegenrijk door getoonde moed,
en in mijn ogen nestelde zich
het obscure licht van een menselijk lustgevoel.
Getooid met mirte en bloem, deelden we de tent
bewaakt door het smeulend waakvuur en de slapeloze blik
van uitverkoren wachters.
De wijn, de maaltijd die wij deelden en op het festijn
niemand, mijn meest geheim verlangen respecterend,
die ook maar enige vreugde toonde
terwijl Licio het zijne achter lippen sloot.
En bezig zijnde dat vijandige koninkrijk te veroveren
maakte ik zijn hart tot het mijne en schonk het leven.
Nu terugkijkend op de vreugdevuren van dat kampement
en onder een donker nachtelijk dek,
al liggend op een vuig en vochtig leger,
opgevreten door dat koortsige gevoel,
voel ik me uitgeleverd aan mijn uitgewoonde lijf;
en hoor van ver het jeugdig lef van Thirasymachus, de held.
Op de schouder van Lycius, vertelden me mijn kinderen,
legde hij zijn vaste hand,
en hij omarmde hem wat, aldus de wet, het recht doorgaf aan de omarmde.
Vandaag bezocht ik achtergeblevenen en zag de goedkeuring van de magistraten ,
en hoe hij werd bewonderd door de jongeren
voor wie de oorlog een leerschool is
en hoe hij onthaald werd door alle vrouwen.
En ik drukte hem in mijn armen en sprak een warm welkomswoord.
Hij ging heen met hem, de jonge Lycius.
Het vrouwenkamp verlatend
liep hij voor mij langs, en ik las in de ogen van de jongen verwarring en verwijt.
Er klonken geruchten dat de campagne in Azië aanstaande was,
en dat het dringend nodig was het lichaam te herstellen,
het kracht door oefening te doen herwinnen,
om terug te keren naar de strijd.
En ik denk, afgezien daarvan, hoe vruchteloos mijn droom,
door de tol van jaren die mijn lijf uitputte en verbraste
voel ik hoe het lijdt aan een snijdende pijn.
Verzonken op mijn leger, staar ik in het vuur dat zijn tent omringt,
en kan de blik van Lycius wel raden:
hij die maar dan mogelijk nog van me houdt.
Gezegend zijn zijn lichamelijke en geestelijke vermogens
zij zullen hem tot held van de Grieken maken.
De veldtocht op het oude continent komt naderbij,
hij zal wreed zijn en langdurig
en niemand die zijn dappere inzet zal evenaren.
Als de tijd me haalt en er een schaduw valt over mijn leven; als ik ooit mocht keren
zal niet zijn hand op mijn schouder rusten.
Moge Lycius zegerijke dodendiensten leiden.
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
I
LA MAJA DE SOROLLA
-desnuda de mujer, Sorolla,1902
tus nalgas
son montículos cariñosos esperando a caricias soñolientas
son mejillas sonrosadas como si fueran frutas suculentas anhelante por dejarse coger
son cabritos mellizos paciendo al pie de tus columnas de mármol
tumbado en el prado inmaculado, en las sábanas de raso
eres en todo un delicioso culito
hecho para ceder
para ser acariciado eternamente
querida mía
déjame disfrutar de tu dulzura
en un intenso festín de amor
II
LA MAJA DE SOROLLA
– desnuda de mujer, Sorolla, 1902
als een opengeslagen partituur
als een wolk geurend naar hoger honing
als rijpe appelwangen vol gevangen zoet
vormen je billen het dwaallicht van mijn ogen
voel ik me verdronken eer ik water zie
laat me in de onbetreden warmte
van je lakens slapen
en dek me met een wulps verlangen toe
Brief van de componist Granados aan Malats
‘Ik werd verliefd op de psychologie van Goya en op zijn palet. Op hem en op de hertogin van Alba, op zijn echtgenote – wat een vrouw. Mij fascineerden hun jurken, hun ruzies, hun liefde en geflirt, hun wangen als witte rozen, in scherp contrast met hun krullend haar, op het zwarte velours met knopen en ornamenten, de verstrengelde lichamen van deze dansende schepsels, hun handen als paarlemoer en jasmijn, rustend op gitzwarte fantasieën.’
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
L’orgine du monde: twee gedichten
Rebora de Robertis laat zien hoe beeld en werkelijkheid zich tot elkaar verhouden voor het befaamde schilderij l’orgine du monde van Gustave Courbet in Musée d’Orsay https://www.lemonde.fr/culture/article/2014/06/05/a-orsay-un-remake-de-l-origine-du-monde_4432340_3246.html
L’orgine du monde: 1
si no la salvo a ella no me salvo yo
– Ortega y Gasset
En este vaso de ginebra bebo los tapiados minutos de la noche, la aridez de la música, y el ácido deseo de la carne.
– Francisco Brines, Con quién haré el amor.
Abrazándonos en el sueño de nuestros sueños
nos perdemos en cuerpos entrelazados
que se fusionan entre sí
como la corriente gemelas del paraíso:
inmerso en una bruma orgiástica
sobre un lecho de azahar
pasando soñando el tiempo.
¡Que ningún serpiente nos engañe más!
El amor se hace amando
para convertirse en amor
para fundirse entre sí.
Se hace el amor para vivir la vida
compartiendo las bondades de la madre tierra
en todo su plenitud.
Sólo la coincidencia del encuentro
y la convicción de que los frutos serán mejores
que la promesa de floración
nos mantiene vivos.
¡Que la ira de ningún dios nos detenga!
Hacer el amor o no hacer el amor
en eso consiste la vitalidad
eso es lo que cuenta
‘el resto es silencio’.
¡Dejemos que este silencio descanse
¡Que me bese con los besos de su boca!
– Cantares 1:2
Cuando el sol de tu sonrisa
se levanta al amanecer
y todo tu cuerpo huele a azahar
en el bermellón de los sueños matutinos,
cerraré tus ojos
y alimentarte con los besos de mi boca.
El calor del amor
fluye por nuestras venas
y bajo el canto de los pájaros
no soy yo, sino tú
tú que me besas con toda tu pasión
en una entrañable fusión mutua
encantado por lo que compartimos juntos
flotando en el vacío del tiempo
perdido en el éxtasis total
https://www.youtube.com/watch?v=shSozMCaWWc
https://www.youtube.com/watch?v=tGy9fLI2sz0
https://www.greatwallofvagina.co.uk/
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Antonio Machado
Proverbios y cantares XXIX
Hertaling in de vorm van een rondeel
Reiziger, het zijn slechts indrukken
die je achterlaat,
een spoor, meer rest er niet
uit wat je gaande baant.
Wat je tot voortgaan maant
ligt voor je uit:
een lichtend pad
dat wijken blijft in het verschiet.
Reiziger, het zijn slechts indrukken
die je achterliet
wat schittering in een verhaal
en verder niet.
Caminante, son tus huellas
el camino, y nada más;
caminante, no hay camino,
se hace camino al andar.
Al andar se hace camino,
y al volver la vista atrás
se ve la senda que nunca
se ha de volver a pisar.
Caminante, no hay camino,
sino estelas en la mar
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Montgó
un tríptico
I
en la permanencia mudable
en más de lo mismo atemporalidad
esperando – como encinta –
a los pies del viejo mar mundial
como siempre
nacido desde la neblina
inalterable siempre
saludando arrebolado la aurora
peinado por sal y viento
se esconde en su torso
la vida,
petrificado en su vientre
en la permanencia mudable
en más de lo mismo atemporalidad
que nunca el apocalipsis estalle
en un fuego de sapos y culebras…
que nunca
salga
ni se oculte el sol
II
el monte de la luz
de las caricias del sol
de la luna
cúya cara nocturna
se refleja en la luz galáctica
el monte que habla con el viento
fecunda su epidermis
por bruma y niebla
da la vida a lo que
brota de su germen resplandecido
mientras dejan oír
desde lo profundo de su carverna
los latidos del cosmos
dentro de su cuerpo
se esconde el misterio
de su concepción
nacido de un fuego volcánico
solidificado en la esperanza
sordomudo y inquebrantable
solidificado en la esperanza
pero falta oír
a un oráculo
que me cuente
¿desde dónde?
¿por qué?
adónde se dirige
el misterio de la humanidad
III
la escalera rocosa que
– desde los pies del viejo mar mundial –
va a llevarte al espacio sideral
montemar en aurora y ocaso
vestido de rojo
rojo, en todos sus tonos
un espectro que brilla
para aquellos que sueñan a su flanco
en protanopia
para aquellos cuyos recuerdos
sobreviven en un purpúreo
como erase una vez en el cantar de mio Cid
ese viejo cantar lleno de sangre mora
pero también para aquellos
para quienes huelen el carmin y el ambrosía
del amor rojizo dentro de su matorral
por no hablar del pasado preservado
en el caput mortuum firmado en sus entrañas
el monte como una lengua de fuego
desvariando
sobre lo que pasó
y lo que se olvida
siga ardiendo
en la aura del espectro bermellón
hasta el Eschaton
que siga soportando
lo que nadie puede aguantar
a los pies del viejo mar mundial
Montgo
een triptiek
I
Protest/Songs from the trilogy
-Philip Glass
zo telkens anders
zo tijdloos eender
ligt zij als een bolle buik
aan de voeten van de zee
onheuglijk eender
groet uit nevelen ontwaakt
zo telkens anders
haar rozig-rood de ochtend
haar gezwollen tors
gekamd door zout en wind
bergt leven
dat zich versteend geborgd heeft
zo telkens anders
zo tijdloos eender
dat nooit de dag vol vuur en as
waarop dat alles uit haar merg spat…
dat uit een nooit meer eender
nooit meer telkens anders wast
II
Spiegel im Spiegel
– ArvoPärt
de berg van licht
van koestering van zon
van maan die haar nachtzijde
spiegelt in het sterrenlicht
de berg die spreekt door wind
bestuift
door mist en nevel
leven schenkt
aan wat zich uit haar opperhuid
ontkiemt
terwijl diep in haar
de klop van de kosmos
wordt gehoord
zij die in haar binnenst
het mysterie bergt van haar ontstaan
uit vulkanisch vuur geboren
en tot steen gestold
maar niet orakelt
over de ultieme vraag
vanuit waar
en wat vandaan
III
Quatuor pour le fin de temps
– Olivier Messiaen
de berg zo rozig-rood
bij avond en bij ochtendgloren
rood, in alle tinten rood
een spectraal dat zij bezingen laat
door wie zich koestert aan haar flanken
door wie in bloedrood over het verleden taalt
zoals in scharlaken over godsdiensttwisten
maar ook over het karmijn en ambrozijn
van rosse liefde in haar struikgewas
en over het diep wijnrode ossenbloed
dat getuigenissen
uit een diep verleden conserveert
de berg als een vurige tong
die raaskalt
over wat achterwaarts beleefd
voorwaarts wordt vergeten
in alle tinten rood
ligt zij na te gloeien
tot aan het eind der tijden
en zal verdragen
wat door geen mens te dragen valt
rood in alle tinten
aan de voet van de oude wereldzee
Montgo
I
in changing permanence
timelessness in a timeless flow
waiting – as if pregnant –
at the feet of the world’s ancient sea
as always
born of the mist
unchangeable unchanged
greeting the dawn in a flush of pink
brushed by salt and wind
life hides
within its torso,
turned to stone in its womb
in changing permanence
timelessness in a timeless flow
for apocalypse never comes upon us
in a fire of toads and serpents …
may never ever
dawn stop rising
may never ever it decrease
II
sea mountain
at dawn and dusk
dressed in red
red in all its tones
a spectre that shimmers
for those who dream at its flanks
struck by protanopia
for those whose memories
survive in a purple haze
as once in the Song of Mio Cid*
but also for those
who smell the flush of blood and the ambrosia
of red love deep in its bush
to say nothing of a past preseved
in the caput mortuum signed in its guts
the mountain like a tongue of fire
wandering
over all that’s gone
and all that’s forgotten
may it keep burning
through the vermillion aura
until the Eschaton
may it keep bearing
what none can bear
at the feet of the world’s ancient sea
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
CUATRO ESTACIONES,
VIER SEIZOENEN
PRIMAVERA
hodie in aeternum
….and will the swallows come again, Richard Fariña, 1964
desde un suspiro de espuma
adornado con chispas de sal
como nacido de las olas saltando de alegría
abandonando a orillas del mar
reposa tu gloría espléndido
maduro y rico de sabor
tus pechos lleno de vitalidad me quieran alimentar
y tu conchita esperando mis caricias
tus ojos de un color celeste
brillan pícaramente en la luz de la madrugada
te das a mis ojos las manos
y espoleas mis labios a calmar tu sed
cariciamos la esperanza
que la vida se rejuveneza desde un da capo sin fin
PRIMAVERA
Hodie in aeternum
……and will the swallows come again, Richard Fariña, 1964
als uit bruisend schuim geboren
in een halo van laaiend licht
als vrucht van Gaia´s schoot
te vondeling op een verlaten strand
ligt je heerlijkheid, verwekt uit wind en water
als vlammend vuur in mijn vizier gevangen
je borsten vol gezwollen levenskracht
je hand die zonder schroom je schaamte wijdt
je ogen vol kristallen fonkeling
waarin het ochtendgloren danst en glanst
mijn ogen geef je handen
mijn mond proeft horendol de bronst
van het tijdloos nieuw begin
dat taalt naar herbeginnen
het zotte geweld dat zich in trance tot offer danst
na het horen van één zwaluwzang
alsof dit da capo niet kan verklinken
alsof er duur zonder tijd bestaat
VERANO
quiero vivir en tu dedo
flotando sobre tu cuerpo enaltecido
y casi sin peso acariciar
– como un suspiro –
tus llanos
quiero vivir en tu dedo
buscando el sabor de la noche
guardado en el brillo cristalino
del rocío bañaba tus curvas cerradas
quiero pintar con tu dedo
tu cuerpo en colores astrales
vivir en la sabiduría
de un zahorí
buscando tu origen del mundo
soñar en tu dedo
a la deriva
errar sin dolor
quiero vivir…
ZOMER
ik wil wonen in je hand die
– luchtstrelend als een zucht –
al heuvelend over je heerlijkheid dartelt
en verdwaald in het landschap van je dalen
ik wil wonen in je hand
die door je geur bevangen is
om me te bergen in het parelend kristallijn
waarmee de dauw je in de vroege ochtend dekt
ik wil je beschilderen met astrale kleuren
wonen in de wijsheid van een wichelroede
die de bron van leven zoekt
ik wil al dromend dralend dolen
verwijlen zonder een gevoel van pijn
ik wil in je wonen….
TARDOR
hay otoño en tu copa
y de tus ojos abierto de par en par
caen hojas multicoloradas
un frío glacial hace tiritar tu piel
palabras de peluche suenan
por el cristal de hielo en tus orejas
y vaticinan celo en tu corazón
encarcelado en un vacío gélido
trasnochamos juntos
bajo la sábana del plenilunio
como si estaríamos inmortales
¡oíga!
como la ave fabulosa
desvaría a través del humo trascendental
acerca de un retorno perpetuo
el amor no se muere
NAJAAR
het is herfst in je hoofd
veelkleurig
valt het blad van je wijdopen ogen
en er rilt vrieskou door je huid
wind mirakelt
door ijskristallen in je oren
en wat er over is van bronst
wordt ijler
de najaarsnacht spreidt haar sterrenkleed
stervenskoud
raaskalt de tovervogel ten laatste
onsterfelijkheid door het verschiet
INVIERNO
nana
recuerdo a Manuel de Falla, canciones populares español
en el momento en que el mundo sera más grande
que el pecho en que toda la vida queda por el recién nacido
duérmete nanita,
duerme
sera desaparecida la ingenuidad
y comienza el temor
duérmete lucerito
duerme
el espanto suplanta la sorpresa
y que sera rebelde tatúa
en el alma las heridas de la vida
lo que sangre
no se puede restañar
duérmete mi vida
duerme
mientras que puedes
In herinnering aan Manuel de Falla:
WINTER
wiegelied
vanaf het moment dat de wereld groter wordt
dan de moederborst waaraan het kind zich zo gelukzalig laaft
slaap m´n kindje, slaap
verdwijnt het onbekommerde
slaat angst haar vleugels uit
slaap zacht m´n kindje, slaap
en droom maar over het schaap
ontzetting verdringt verbazing
en verwondering wordt uitgeleverd
aan wat weerbarstig is en snijdt
en aan het bloeden van de ziel
is geen stelpen meer
slaap m´n liefje, slaap
en droom maar niet van morgen
Enno Voorhorst speelt Barios:
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
CULTIVO UNA ROSA BLANCA
– José Martí/Wil Heeffer
ik kweek witte rozen in winter en zomer
voor een hand die oprecht
– zoals die van een vriend –
zich met de mijne vervlecht
en voor hem die me uitdaagt
die me het bloed kan doen koken
geen brandnetel noch distel
ook aan hem
wordt mijn witte roos toegestoken
PASIÓN
Als je me wilt, neem me dan zoals ik ben
volledig
niet verblind door het clair-obscur
dat mijn ik in parten telt
als je me wilt
neem dan ook het zwart
zoals het wit je ogen streelt
neem me grijs, groen, geel
proef het glanzend goud dat op mijn huid bestoven ligt
neem me in het volle licht
maar stel me ook ´s nachts tevree
en doe het, doe het bij dageraad
staande voor het open raam…
als je me wilt, tem me
doe me niet tekort
maar neem me zoals ik ben
of
laat me gaan
tekening Ad Willemen: www.adwillemen.nl
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
EN WE VERDROOMDEN DE DAG….
wat hebben we meer
dan onze liefde voor elkaar:
ons brood is zonder beleg
onze dagen slepen zich voort
van tekort naar tekort
maar we kussen vol hoop
de kruimels brood gedoopt in liefde
strelen met onze tong
zalvend de gebarsten lippen
en likken de wonde van de dorst
zoeken warmte in verstrengeling
aan borsten droog als die van Yerma
vergeten de tijd
verdromen de honger
verdromen de dag
Misericordia
no tenemos más
que nuestro amor para nosotros
comemos pan con lengua
y sobrevivimos sin vencer
pero
besamos con esperanza
las migas bautizados en el amor
acariciamos con nuestra lengua
los labios agrietados heridos de la sed
y es
como un bálsamo que nos salva
en pechos secos como los de Yerma
en el calor de la intimidad
olvidamos el tiempo
ensoñando el hambre
navegandonos a lo largo del Leteo
ets: Enrique Miralles Tartabull (Tente)
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
DRIE FOTOMONTAGES VAN GEDICHTEN GEMAAKT DOOR JAN BUSTER
in herinnering aan een bijzondere vriendschap
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
DISTANCIA
– Marie Echenique/Wil Heeffer
als toch de dag aanbreekt
waarop zonder weer te keren
onze wegen zich uit elkander warren
als toch het uur aanbreekt
waarop je hand me nooit meer strelen zal
zal ik meer dan ooit weten hoe ik van je hield
en zul je voor eeuwig sluimeren in mijn hart
hoewel we nooit zeker weten
dat nooit ook nooit zal zijn
dat nooit verder reiken zal
dan dat wat onze horizon begrenst
zal – hoe dan ook –
de tijd je beeld vervagen
maar nooit – doch laat mijn lippen zwijgen –
nooit zal het wissen
wat ik vol liefde leerde
toen ik nog in je armen lag
ik kan je niet loslaten
zal er staan, steeds
wachtend in de vloedlijn van de zee
ik zal er wachten
tot het hemelsblauw mijn ogen sluit
DISTANCIA
– Marie Echenique
Aunque nunca más vuelvas
a cruzarte en mi camino,
aunque nunca más
tu mano me acaricie,
yo se que me quisiste
y que te quise.
Aunque no fuera más
que un trecho del camino,
por más que en el tiempo
se desdibuje tu imagen,
jamás olvidaré,
lo que aprendí del amor
estando contigo.
Siempre esperaré tu regreso
hasta que el azul del cielo,
se escape.
Videoclip: Hay amores, Shakira, http://www.youtube.com/watch?v=uZ53MAEaoyQ
DAME LA MANO
– Gabriela Mistral
Dame la mano y danzaremos;
dame la mano y me amarás.
Como una sola flor seremos,
como una flor, y nada más…
El mismo verso cantaremos,
al mismo paso bailarás.
Como una espiga ondularemos,
como una espiga, y nada más…
Te llamas Rosa y yo Esperanza;
pero tu nombre olvidarás,
porque seremos una danza
en la colina y nada más…
http://www.youtube.com/watch?v=Ca7f_Pi04DI&feature=related
DAME LA MANO
– Gabriela Mistral/Wil Heeffer
Geef me je hand en laten we dansen
Geef me je hand en maak me gek
Laten we het leven vieren
Vieren tot honingzoete bloei en verder niets…
Laat onze monden zingzangen op dezelfde wijs
En laat mijn voeten dolen door jouw spoor
Laat de wind ons ruisend her en der bewegen
Als rijpend koren en verder niets…
Jij noemt je Rosa, voor mezelf kies ik Hoop
Doe je naam in die van mij vergeten
En laat ons dansend op de heuvel suizelend duizelen
En verder… niets
DAME LA MANO
uit: Wil Heeffer, veinte poemas desesperados y una canción de amor
Vieni… vieni… Wolfgang Amadeus Mozart, Don Giovanni
Ven.
Ven, novia mía.
Te amo.
Un beso negro, mi vida.
Tan solo un beso negro.
Cuántos hijos haremos…
Cuántos haremos, mi amor.
Apacigua tus ansias.
Serénate, mi amor.
Que nada nos detenga.
Yo, tu corcel.
Tú, mi jinete.
Ven,
haré lo que me pidas.
Ven y abrázate al silencio.
Acógete al secreto sagrado de las cosas,
retazos de un amor,
pedazos de un naufragio
incierto y engañoso.
Qué bien nos conocemos, mi amor.
Te daré cuanto me pidas.
Sabe dios que lo haré
si tus labios lo quieren.
Ven, ven, vida mía.
Ven, hagamos el amor.
Encarcela mi boca, mi ansia, mi deseo
entre tus pechos vivos,
morenos de placer.
Que tus labios devoren
el tulipán ardiente
que en agua se deshace
al roce de tu seda,
al borde de tu aliento.
Ven, mi amor.
Las horas discurren sigilosas.
El tiempo apaga las palabras.
Sólo cabe la certeza
de la luz que te habita,
el resplandor fugaz
que te trasporta.
Ven, ven
y emborracha mi alma
hasta olvidar.
Embriágame hasta el llanto
haciéndome el amor.
Ven, haré lo que me pidas.
Ven.
Que ni el mundo ni el tiempo
nos detenga.
La ci darem la mano, uit Don Giovanni: http://www.youtube.com/watch?v=NqPcb1nKZYg&feature=fvwrel
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
DE PARADOX VAN ZENO
-bij: De overzet te Lathem, schilderij van Xavier de Cock (1865)
stiller dan stil
ligt het pont in mijn oog gemeerd
wat eendjes dokkelen rond
de kerk wit, staat in een krans van schelpenwit gevangen
daarboven wolkendrift die wilder licht gevangen houdt
en spiegelt zich
zonder dat het water zich maar durft rimpelen
in het wak dat mijn oever scheidt
van wat zich op het doek voltrekt
koeien roerloos in elkaar gevlochten
kijken uit naar wie weet wat
en op de plecht staat zij
volkomen in zichzelf gevangen
in zichzelf verdroomd
niet willend
niet willen geven aan wat zich in mijn hoofd voltrekt
twee mannen zien haar onzienlijk in de rug
volkomen onbewogen op wat niet bewegen wil
en houden koers
althans zo lijkt wat niet te vatten valt
en in dit roerloos al
waarin het water stroomt zoals het stroomloos stroomt
waarin het sterfelijke onsterflijk is
waarin het onbewogen naar bewegen streeft
doch in de tijd verklonken staat
– aarde, water, roerloos in mijn oog gemeerd –
houdt zij
zonder ooit bestemming te bereiken
onbewogen wacht
hoog opgericht brengt met zijn hand
een staande boer de koeien rust
geen hond die blaft
slechts één zwart-witte
staart strak uit de bak
op water, kroos en gras
langszij zit dan die ene
zij
die recht mij in de ogen kijkt
jong, besloten in gedachten
ligt haar oog toch niet in dat van mij verzonken
maar ziet zij uit naar hem
die haar neerzet op het doek
– ik zie het voor mijn oog gebeuren –
dat tot zijn beste gaat behoren
alleen om haar
die ene
die mij niet loslaat met haar blik
mengt hij zijn kleuren tot een wereld
die hij delen zal
met haar die dromend hier verwijlt
een wereld die verstild ligt aangemeerd
aan boorden van de Leie
vol zomen licht
vol schelpenwit en dreigend blauw
en spreekt in alle talen
en uit die rust
die hij, en zij, en nu ik zag
stroomt vers nieuw water
door die spiegelende ader in de aarde
waarboven tussentijds de hemel brak
al kijkend klamp ik aan die wereld aan
en toch weer niet
wij zijn en wij zijn niet
al wat beweegt verpoost
en drijft aan tijd voorbij uit het verschiet
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Drie variaties op één thema
I
HAEMORRHAGIA CEREBRI
‘none that I know will be much that I fear may chance’
– Julius Caesar (act two, scene IV) – Shakespeare
wat rest er
nog aan leven
wat brengt de tijd nog raad
in dit uitgebate even
de gruwel
van het bloed dat buiten oevers trad
de angst die starend uit de ogen sprak
gesternte dat in het wassend licht versmoorde
toen wachters onheil waarden
in tekens van het tartend lot
wat rest er nog aan even
wat vreet de tijd nog verder uit
de lijkwade klappert
in het schele licht dat bittert
en niets dat nog te delen valt
verlaten rond ontstoken vuur
alleen ’n chaostheoretisch malen
en pijn, dat woekerend onkruid in het hart
wat rest er nog tot raad
II
wat baat
het nog dit even
wat nog
de gruwel van het bloed
dat buiten oevers trad
de angst die sprak
uit blindgeslagen ogen
wat lazen wachters
uit de vuren
van de stilgevallen nacht
de wade klappert
in het licht dat bittert
en stokkend
vreet de tijd
zijn eigen adem leeg
III
wat baat
het nog dit even
wat nog
de gruwel van het bloed
dat buiten oevers trad
de angst die sprak
uit blindgeslagen ogen
wat lazen wachters
uit de vuren
van de stilgevallen nacht
de wade
klappert
in het licht dat bittert
en
stokkend
stookt de tijd
de adem op
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

El Cantar de la Vida
Mis dedos quieren leer tu cuerpo
evocando tu belleza desde la imaginación,
como si fuera un ciego
con los ojos cerrados,
para detener el tiempo que fluye y nunca se detiene.
.
Sumergido en el encanto de un deseo fugitivo,
tan real como un sueño puede ser,
me pierdo en la fascinación
evocando la realidad de fantasmas mágicos
llenos de sensualidad.
Con los ojos cerrados
deambulo sobre el paisaje de tu cuerpo enaltecido…
pide que el viaje sea largo
largo y lejano,
que encuente el camino al andar.
Y cuando descanso en tu pecho
susurarme:
«si tiene sed, bebe
bebe de mi fuente la leche,
manantial del amor»,
como si fuera néctar de los dioses
para los amantes.
.
Atrapado en tus brazos
me pierdo,
los ojos cerrados,
en el éxtasis de cuerpos listos
para renacer por la nana de tu beso.
Y escucho tu dulce voz preguntando
suave casi inaudible:
«Que te bese con el beso de mi boca».

Gerrit de Morée